dinsdag 10 januari 2017

International Aid and the Making of a Better World - boekbespreking

Dit boek is een persoonlijk verslag van de ervaringen van een ontwikkelingsdeskundige en tegelijk een ernstige poging om te zoeken naar wat de kern kan zijn van ontwikkelingswerk. Speelt ontwikkelingssamenwerking een rol in het beter maken van de wereld? Het blijft een vraag. De verdienste van de auteur bestaat erin die vraag langs allerlei kanten te onderzoeken, inclusief haar persoonlijk verhaal.

International Aid and the making of a better World - Reflexive Practice

auteur: Rosalind Eyben
uitgeverij: Routledge (2014) ISBN 9780415656733 

De auteur en haar achtergrond
Eyben komt uit een Marxistisch gezin in Engeland. Haar ouders verdedigden het communisme, maar op school hoorde zij een ander geluid, dat communist zijn verkeerd was. Daaruit is haar ambivalentie gegroeid ten aan zien van doctrines en politieke systemen. Toen de muur van Berlijn viel bleek een heel andere realiteit dan dat waarvoor haar ouders hadden gestreden.

Zij studeerde af in antropologie. Haar eerste kennismaking met de ontwikkelingswereld had plaats in de vorm van veldwerk in Burundi, een scriptie over Hutus en Tutsi’s. Eyben is eigenlijk vrij laat uit het comfort van een koloniaal of post-koloniaal leventje gestapt: zij verbleef zij als echtgenote in Congo, Benin, Sudan. Dit is haar soms op enigszins arrogante manier geformuleerde boodschap: dat we goed moeten nadenken over wat en hoe we bezig zijn: “I am still struggling to understand my own motives and why for so long I have wanted to do good somewhere else than at home” (pag 161).

Later kreeg ze een baan in het Britse ministerie voor OS. Daar werkte zij zich op tot het hoofd van de afdeling Sociale Ontwikkeling. Na een verblijf in Bolivia begon tenslotte een loopbaan van onderzoek en onderwijs in ontwikkelingsvraagstukken.

Van bouwen, naar armoedebestrijding...
Haar boek is een verslag van haar zoektochten in die landen en ook van de veelheid van theorieën en paradigma ’s waarmee de auteur in de “ontwikkelingswereld” te maken had. Zij vertelt hoe ontwikkelingssamenwerking eerst het domein was van ingenieurs en technici die in arme landen wegen en scholen bouwden. Toen kwamen de economen die nadachten over armoede en rijkdom. Hoe kom je weg uit armoede? Armoedereductie werd de grote slogan en langdurig de modeterm bij uitstek, van de Wereldbank tot de kleine NGO.

Eyben beschrijft met Britse humor hoe zij zich onttrok uit het “economisme” en een afdeling sociale zaken hielp op richten in DFID. Daar moest zij zich verantwoorden met meetbare eenheden, met gedegen onderzoeksmethoden. Het heeft lang geduurd eer de “chief social adviser” op gelijke voet stond met de “chief economist” (pag.91).

... naar sociale rechtvaardigheid
Het uiteindelijke doel van ontwikkelingssamenwerking, schrijft zij, is niet alleen armoede verminderen maar ook positief bijdragen aan sociale rechtvaardigheid in de wereld. Auteurs als Bob Deacon en anderen hielpen haar om concepten van sociale rechtvaardigheid hard te maken (pag 103). Sociale rechtvaardigheid is een veel meer diepgaand proces dan het inbrengen van sociaal dienstbetoon in een samenleving.

Politieke en historische context
Zo komt zij langs een hele omweg, na de val van de muur van Berlijn en van de Sovjet unie, toch weer terecht bij de idealen van haar ouders. Al hadden zij zich grondig vergist in hun politieke keuze, toch was hun drijfveer voor haar betekenisvol. Tegelijk hielp dit hele complexe proces van diepgaande economisch-politieke veranderingen haar om de relativiteit van ideologie te zien en voortdurend te blijven zoeken in “nadenkende praktijk” (vandaar de ondertitel van het boek).

Een van haar inzichten heeft betrekking op het belang van geschiedenis en machtsuitoefening. Wie geen rekening wil houden met de koloniale voorgeschiedenis enerzijds, met machtsmisbruik anderzijds, kan moeilijk begrijpen wat er in een aantal landen echt aan de hand is. Een pakkende passage in het boek is haar onverwacht snelle vertrek uit een receptie bij de Wereldbank vertegenwoordiger in Bolivia. Plots wordt zij overmand door schaamte over de manier waarop expats en ontwikkelingsexperten gezellig champagne drinken met elkaar. Zij heeft het bepaald moeilijk met vergaderingen over armoedereductie terwijl buiten op straat de mijnwerkers hard demonstreren tegen de regering en uiteen geslagen worden.

Op het einde van het boek komt zij terug in Burundi- in 2012 of daarrond. Zij is vreemd genoeg enthousiast over de vrijheid aldaar. Burundi is een democratie “favourably comparing with the authoritarian regime in neighbouring Rwanda”, dat schrijft ze op pag 171. Net terug uit Burundi en Rwanda kan ik zelf helaas volstrekt niet meegaan met deze analyse. Eyben vergist zich hier deerlijk, denk ik, na wat ik daar gezien en meegemaakt heb. Maar laat ik ook op mijn beurt voorzichtig zijn.

Inzicht, analyse en reflexieve praktijk
Reflexieve praktijk, daar komt ze op uit. Dat is wat we nodig hebben, meer dan dat kunnen wij als spelers in het spel van de internationale samenwerking eigenlijk niet doen. In het slothoofdstuk komt de vraag over de mogelijkheid van betere wereld aan bod. Dat kan als we maar genoeg inzicht hebben in onze eigen motieven en in de eerste plaats ons zelf begrijpen. Een wijze les van dit boek, een verademing in de veelheid van meestal kurkdroge onpersoonlijke analyses omtrent ontwikkelingsvraagstukken.

Boekbespreking - Karel van Hoestenberghe, december 2016

Geen opmerkingen:

Een reactie posten