Boekworc bespreking 19 december 2016 over:
Rosalind Eyben - Internatioanl Aid and the Making of a Better World
(2014, Uitgeverij Routledge)
Het boek is een professionele autobiografie: de schrijfster beschrijft haar levensloop aan de hand van de ideeën die ze heeft ontwikkeld tijdens de verschillende functies die ze vervulde. Afkomstig uit een orthodox communistisch nest studeerde ze antropologie, werd door haar huwelijk ´dependent huisvrouw´ van een neokoloniaal opererende ontwikkelingswerker in een aantal Belgische en Franse ex-koloniën, functioneerde daarna een aantal jaren als consultant voor verschillende multilaterale organisaties, daarna als beleidsmedewerkster bij DfID, en tenslotte als wetenschappelijk medewerkster bij het ODI (Overseas Development Institute).
Kritische reflectie en sociale ontwikkeling
Het centrale thema van haar werk was het propageren en toepassen van sociale ontwikkelingsmethoden, als tegenhanger van louter economische ontwikkeling. Deze carrière beschrijft ze tegen de achtergrond van de evolutie van het ontwikkelingsdenken vanaf het begin van de OS tot heden. Ze gebruikt hiervoor de kritisch-reflexieve methode, die in het kort inhoudt dat je niet alleen ervaringskennis en theorieën gebruikt om de problemen op te lossen die je beroepsmatig tegenkomt, maar dat je je ook telkens rekenschap geeft van het waarom van die keuzen vanuit je persoonlijke levensideologie. Zo kom je tot een professioneel zelfinzicht dat je beschermt tegen de vele valkuilen die zich bij het bedrijven van OS voordoen.
'Weten en niet-weten' contradictie
Omdat Eyben zich met deze reflexieve methode dwingt om uiterst zelfkritisch te zijn, zijn we er getuige van dat ze zich niet geheel van een Engels-imperiale ballast heeft kunnen ontdoen bij het nastreven van sociale ontwikkeling in de vele landen waar ze langer of korter werkzaam is. Dat is één van de aspecten van haar beroepsuitoefening waar er van contradicties sprake is.
Belangwekkender voor ons als ontwikkelingswerkers is de hoofd contradictie die in haar leven speelt: Dat is die van het weten en het niet weten. Ze ziet een gelijkenis tussen haar ouders die het uit idealisme veel te lang met hun geweten op een akkoordje gooiden ten aanzien van de misdaden van Stalin, en haar eigen bedrijven van OS vanuit allerlei gelijkheids-, rechts- en democratiseringsidealen terwijl de institutie van waaruit ze werkt dingen van haar eist die daarmee in tegenspraak zijn. Sterker nog, als ze bij DfID werkt introduceert ze zelf de sociale ontwikkelingsgedachte (rechtenbenadering, emancipatie, participatie) met politiek manipulatieve methoden waar ze zich achteraf voor geneert. Ze heeft er echter wel succes mee want ze krijgt overal in het ministerie mensen geplaatst die haar visie delen.
Als ze velddirecteur DfID-Bolivia is merkt ze van zichzelf dat ze -alweer- veel te veel tegen de macht aankruipt en haar doelgroepen en hun rechten uit het oog aan het verliezen is. Ze gaat zich dan activistischer opstellen -en dat betekent het einde van haar aanstelling.
Van resultaatgericht naar procesgericht en eigenaarschap
Ze is zich haar hele loopbaan sterk bewust van de tegenstelling tussen de steeds toenemende tendens tot resultaatgerichtheid, en het bereiken van werkelijk eigenaarschap. Het centrum van de macht (DfID, het Ministerie voor OS) eist steeds stringentere rekenschap en verantwoording vanuit het veld. De vooraf gestelde resultaten moeten binnen een afzienbare tijdsmarge worden bereikt, anders geldt het als programma mislukt. Als je echter wilt dat je doelgroep werkelijk eigenaar van zijn eigen ontwikkeling is, moet je diens 'proces': levensritme, sociale context, probleemdefinitie, oplossingskeuzen, en methoden respecteren. De gepropageerde 'best practices' zijn dan per definitie een slag in de lucht. En als je, zoals het officiële beleid het wil zien, het eigenaarschap via budgetsteun in handen van het lokale regime legt, loop je kans dat dit regime in de ogen van jouw doelgroepen iedere legitimiteit mist. Die hebben dan reacties als: toen jullie nog projecten deden zagen we jullie nog wel eens in het veld en gebeurde er iets in de dorpen; nu blijven jullie op kantoor in de hoofdstad zitten en geven jullie het geld aan die dieven.
Ze ziet ditzelfde contradictorische proces zich ook afspelen binnen de eigen institutie. Onder het mom van eigenaarschap wordt er niet meer vanuit het centrum (het Ministerie van OS) bestuurd, maar worden er overal veldkantoren opgezet. Omdat het centrum de natuurlijke reflex heeft tot inkrimping van het personeel en tegelijk tot wantrouwen van wat er zich te velde afspeelt, worden de veldkantoren aan stringente controles onderworpen, zodat het personeel vanwege het vele papierwerk de hoofdstad niet meer uitkomen. Het personeelsbestand in het veld krimpt dus, maar in het ministerie blijft het gelijk of dijt uit want de controles moeten gecontroleerd worden. Centraliseren door te decentraliseren. Dit kwam ons zeer bekend voor.
Tegengestelde belangen en de rol van ontwikkelingswerkers
Belangwekkend is ook haar inzicht dat er een verschil is tussen 'gecompliceerde' en 'complexe' ontwikkelingsproblemen. Bij de eerste kan je resultaatgericht, volgens recepten en logframes werken, omdat de uitgangsgegevens ('baseline') en de eindresultaten wel min of meer vast liggen. Maar bij complexe problemen moeten de subjecten zelf proberen de beginsituatie te definiëren, evenals de tussen- en einddoelen, en de daarbij te gebruiken methoden. Er zijn veel te veel interacterende factoren die de ontwikkelingswerker onmogelijk allemaal kan overzien. Hij/zij heeft daarbij op zijn best de fameuze 'katalyserende' rol.
Aan het einde van haar carrière trekt ze de conclusie dat je deze contradicties alleen kan overwinnen door je steeds te bezien vanuit de blik van de ander, en er zo achter te komen dat je eigen goede bedoelingen veelal heel anders, en minder complimenteus worden waargenomen. Als Europeaan blijf je de imperiale ballast houden, hoezeer je ook zelf denkt daarvan verlost te zijn. Op dat inzicht moet je je acties baseren, en dat leidt tot het streven naar kleine stapjes waarin je afziet van 'het betere' om 'het goede' zeker te stellen: 'small wins'. Daarbij moet je inzien dat het lot van de ontwikkelingswerker is om de procesmatige benadering die je in het veld probeert te praktiseren aan je werkgever als resultaatgericht (lees 'logframe-achtig') te verkopen. 'Subversive accomodation' noemt ze dit.
'Reflexieve praktijk' en streven naar sociale rechtvaardigheid
Juist diegenen onder de Boekworcers die beleidsfuncties hebben vervuld was Eyben's boek een feest der herkenning. Ook leidde het tot persoonlijk gewetensonderzoek: vanuit welke persoonlijke en professionele ideologieën werken we eigenlijk. De conclusie was dat het werken vanuit een soort filantropische of empathische motivatie onvoldoende is. Het gaat inderdaad om een streven naar sociale rechtvaardigheid, net als Eyben belijdt. Het verbaasde dan ook dat zij tijdens een bezoek aan Burundi suggereert dat in dit land veel effectiever sociale ontwikkeling wordt bereikt dan in buurland Rwanda.
Ook constateerden wij dat ze geen bevredigend antwoord kon geven op de door haarzelf gestelde vraag wat het vervagen van de grens tussen de ontwikkelde en de ontwikkelings-wereld voor de ontwikkelingspraktijk nu eigenlijk betekent.
Dit boek is pittige kost, maar geeft bij nauwkeurige lezing zijn zeer waardevolle inzichten prijs.
Discussie door: Erik, Gerrit, Karel en Margo
Verslag: Erik van der Sleen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten