De Globaliseringsparadox - waarom mondiale vrijhandel, de natiestaat en democratie niet samengaan
Auteur: Dani Rodrik
Uitgeverij Amsterdam University Press, 2015
ISBN 978 90 8964 90 10, 380 pag
Vertaling van ‘The Globalization Paradox - Democracy and the Future of the World Economy’ (2011)
De Globaliseringsparadox
De essentiële bijdrage van dit boek is de stelling dat nationale soevereiniteit, internationale vrijhandel en democratie drie krachten zijn waarvan je er twee kan hebben, niet alle drie tegelijk. De diversiteit van mensen en de verschillen in allerlei preferenties zijn zo groot dat het verder opgeven van nationale soevereiniteit om te globaliseren op de duur onhoudbaar is, tenzij je de democratie uitschakelt. Als er al iets uit te schakelen of verminderen valt dan is het wel de globalisering. Er bestaat namelijk nauwelijks echte internationale soevereiniteit met krachtige gezagsuitoefening. Dat gebeurt nog steeds binnen nationale staten, hoezeer we ook denken dat “de wereld ons dorp” wordt.
Historische context
Om deze centrale stelling in context te zetten en historisch te verantwoorden gaat de auteur eerst ver terug in de geschiedenis van de welvaartscreatie in Westers perspectief. Het boek begint met het verhaal van de verkoop van Canadese beverhuiden in Londen in 1671, een voorbeeld van mercantilisme, net als de slavenhandel trouwens, waarbij de monopolies van zakenimperia beschermd werden door koninklijke privileges. Heersers en vorsten deelden privileges uit en met deze monopolies konden de “verenigde compagnieën” doen wat ze wilden en het soort “vrede” dat zij brachten in stand houden met het oog op koopmanschap.
Pas later kwam de doorbraak van de “open en vrije markten” op. Gesteund door het gedachtegoed van Adam Smith en David Ricardo en de theorie van de comparatieve voordelen, brak de internationale vrijhandel overal door, los van staatsmonopolies en gesteund door de “gouden standaard”. Dat leidde tot een grote bloeiperiode van Westerse welvaart die duurde tot aan de eerste wereldoorlog in 1914.
Internationale vrijhandel, protectionisme en multilaterale instellingen
Daarna kwam een periode van protectionisme en onverstandige financiële beslissingen die uiteindelijk tot de economische ramp van de jaren 1930 hebben geleid. Met dank aan Keynes begon daarna een nieuwe, lange periode van bloei op basis van toenemende vrijhandel met gepaste regelgeving, direct na de tweede wereldoorlog. Die regelgeving en ordening gebeurde via de Bretton Woods instellingen, met andere woorden het IMF om schuldenlasten op te vangen, en de Wereldbank om de armoede te verminderen. Wat de internationale handel betreft werden de General agreements on trade, de GATT, ingevoerd wat tot succesvolle rondes van handelsliberalisatie heeft geleid voornamelijk tussen Westerse landen.
Effect op de positie van arme landen - arbeid, handel en kapitaalverkeer
De soepele handelsonderhandelingen van de GATT werden vervolgens georganiseerd binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO), een van de UN of multilaterale instellingen. Zo begon in 2001 op vraag van de ontwikkelingslanden (OL) de Doha Round. Over deze inspanningen voor arme landen op gebied van handelspolitiek vertelt Rodrik weinig goeds. Hij is eigenlijk van mening dat de OL veel meer te halen hebben uit vrij arbeidsverkeer dan uit vrijhandel of open kapitaalverkeer. Hij voegt er een gedurfd voorstel aan toe: een pleidooi voor tijdelijke arbeidsmobiliteit vanuit OL naar de Westerse landen. Dit hoofdstuk is naar mijn smaak het meest creatieve deel van het boek.
De kernidee van Bretton Woods leidde geleidelijk tot de zogenaamde “Washington consensus” met nadruk op internationale handelspolitiek met open markten, privatiseringen en vrij betalingsverkeer. Dit werd haast de officiële leer, wereldwijd. De opkomst van China veranderde wel veel, maar sinds China ook lid werd van de WTO en meegaat met de neoliberale trend lijkt deze trend, en het Chinese economische succes niet te stoppen.
Waarom mondiale vrijhandel, de natiestaat en democratie niet samengaan
Maar, zegt de auteur, er is een grens aan internationale vrijhandel van goederen, diensten en kapitaal. De nationale soevereiniteit blijft onvermijdelijk omdat mensen nu eenmaal zeer verschillend zijn en zich moeilijk met bredere “hogere” instellingen dan de natiestaat kunnen vereenzelvigen. Dus ja voor de natiestaat, en ja voor democratie, en voorzichtig met de globalisering. Regels kunnen afgesproken worden tussen natiestaten omtrent internationale handel in de WTO, maar de natiestaten voeren daar uiteindelijk het hoge woord. De auteur voegt interessante overwegingen toe over de rol van de EU als hybride supra-nationaal instituut met veel intern vrijgemaakt verkeer maar met weinig politieke eenmaking.
Er is een profetische kant aan dit boek. Het verscheen in 2011 in Amerika en is pas sinds kort vertaald in het Nederlands en het onderwerp blijft uitermate actueel. Wie goed luistert naar Trump en de varianten van het populisme weet dat nu een nationalistische, protectionistische wind waait. De open, vrije internationale handel wordt ter discussie gesteld. Wat daarvan goed en niet goed is wordt in dit boek grondig besproken.
Rodrik brengt een genuanceerd verhaal over het nut van, en ook de grenzen aan, de globalisering. Hij doet dat door uitgebreid op een “Trilemma” uit te komen, een dilemma met drie factoren. Alle drie tegelijk hun gang laten gaan, dat kan niet, betoogt hij. Tussen de natiestaat, de democratie, en de globalisering moeten onvermijdelijk keuzen worden gemaakt.
Blogpost door Karel van Hoestenberghe, februari 2017
BoekWorc is een groep van de Vereniging NEDWORC - networking for development cooperation
vrijdag 24 februari 2017
vrijdag 27 januari 2017
De Globaliseringsparadox - van auteur Dani Rodrik
Maandag 20 februari 2017 om 14:00 uur in Amsterdam besprak BoekWorc:
De Globaliseringsparadox - van auteur Dani Rodrik (2015).
Het boek is een vertaling van ‘The globalization paradox: democracy and the future of the world economy’ (2011).
Auteur Dani Rodrik is hoogleraar Internationale Politieke Economie aan Harvard University.
Meedoen met BoekWorc? De Boekworc groep bestaat uit 6 vaste leden. Als je benieuwd bent naar een specifiek boek, dan ben je welkom om (ook eenmalig) mee te doen. We verwachten dan dat je het boek hebt gelezen. Je kunt je aanmelden bij Margo Kooijman, margo.kooijman@ziggo.nl
De Globaliseringsparadox - van auteur Dani Rodrik (2015).
Het boek is een vertaling van ‘The globalization paradox: democracy and the future of the world economy’ (2011).
Auteur Dani Rodrik is hoogleraar Internationale Politieke Economie aan Harvard University.
Meedoen met BoekWorc? De Boekworc groep bestaat uit 6 vaste leden. Als je benieuwd bent naar een specifiek boek, dan ben je welkom om (ook eenmalig) mee te doen. We verwachten dan dat je het boek hebt gelezen. Je kunt je aanmelden bij Margo Kooijman, margo.kooijman@ziggo.nl
dinsdag 10 januari 2017
International Aid and the Making of a Better World - Boekworc discussie
Boekworc bespreking 19 december 2016 over:
Rosalind Eyben - Internatioanl Aid and the Making of a Better World
(2014, Uitgeverij Routledge)
Het boek is een professionele autobiografie: de schrijfster beschrijft haar levensloop aan de hand van de ideeën die ze heeft ontwikkeld tijdens de verschillende functies die ze vervulde. Afkomstig uit een orthodox communistisch nest studeerde ze antropologie, werd door haar huwelijk ´dependent huisvrouw´ van een neokoloniaal opererende ontwikkelingswerker in een aantal Belgische en Franse ex-koloniën, functioneerde daarna een aantal jaren als consultant voor verschillende multilaterale organisaties, daarna als beleidsmedewerkster bij DfID, en tenslotte als wetenschappelijk medewerkster bij het ODI (Overseas Development Institute).
Kritische reflectie en sociale ontwikkeling
Het centrale thema van haar werk was het propageren en toepassen van sociale ontwikkelingsmethoden, als tegenhanger van louter economische ontwikkeling. Deze carrière beschrijft ze tegen de achtergrond van de evolutie van het ontwikkelingsdenken vanaf het begin van de OS tot heden. Ze gebruikt hiervoor de kritisch-reflexieve methode, die in het kort inhoudt dat je niet alleen ervaringskennis en theorieën gebruikt om de problemen op te lossen die je beroepsmatig tegenkomt, maar dat je je ook telkens rekenschap geeft van het waarom van die keuzen vanuit je persoonlijke levensideologie. Zo kom je tot een professioneel zelfinzicht dat je beschermt tegen de vele valkuilen die zich bij het bedrijven van OS voordoen.
'Weten en niet-weten' contradictie
Omdat Eyben zich met deze reflexieve methode dwingt om uiterst zelfkritisch te zijn, zijn we er getuige van dat ze zich niet geheel van een Engels-imperiale ballast heeft kunnen ontdoen bij het nastreven van sociale ontwikkeling in de vele landen waar ze langer of korter werkzaam is. Dat is één van de aspecten van haar beroepsuitoefening waar er van contradicties sprake is.
Belangwekkender voor ons als ontwikkelingswerkers is de hoofd contradictie die in haar leven speelt: Dat is die van het weten en het niet weten. Ze ziet een gelijkenis tussen haar ouders die het uit idealisme veel te lang met hun geweten op een akkoordje gooiden ten aanzien van de misdaden van Stalin, en haar eigen bedrijven van OS vanuit allerlei gelijkheids-, rechts- en democratiseringsidealen terwijl de institutie van waaruit ze werkt dingen van haar eist die daarmee in tegenspraak zijn. Sterker nog, als ze bij DfID werkt introduceert ze zelf de sociale ontwikkelingsgedachte (rechtenbenadering, emancipatie, participatie) met politiek manipulatieve methoden waar ze zich achteraf voor geneert. Ze heeft er echter wel succes mee want ze krijgt overal in het ministerie mensen geplaatst die haar visie delen.
Als ze velddirecteur DfID-Bolivia is merkt ze van zichzelf dat ze -alweer- veel te veel tegen de macht aankruipt en haar doelgroepen en hun rechten uit het oog aan het verliezen is. Ze gaat zich dan activistischer opstellen -en dat betekent het einde van haar aanstelling.
Van resultaatgericht naar procesgericht en eigenaarschap
Ze is zich haar hele loopbaan sterk bewust van de tegenstelling tussen de steeds toenemende tendens tot resultaatgerichtheid, en het bereiken van werkelijk eigenaarschap. Het centrum van de macht (DfID, het Ministerie voor OS) eist steeds stringentere rekenschap en verantwoording vanuit het veld. De vooraf gestelde resultaten moeten binnen een afzienbare tijdsmarge worden bereikt, anders geldt het als programma mislukt. Als je echter wilt dat je doelgroep werkelijk eigenaar van zijn eigen ontwikkeling is, moet je diens 'proces': levensritme, sociale context, probleemdefinitie, oplossingskeuzen, en methoden respecteren. De gepropageerde 'best practices' zijn dan per definitie een slag in de lucht. En als je, zoals het officiële beleid het wil zien, het eigenaarschap via budgetsteun in handen van het lokale regime legt, loop je kans dat dit regime in de ogen van jouw doelgroepen iedere legitimiteit mist. Die hebben dan reacties als: toen jullie nog projecten deden zagen we jullie nog wel eens in het veld en gebeurde er iets in de dorpen; nu blijven jullie op kantoor in de hoofdstad zitten en geven jullie het geld aan die dieven.
Ze ziet ditzelfde contradictorische proces zich ook afspelen binnen de eigen institutie. Onder het mom van eigenaarschap wordt er niet meer vanuit het centrum (het Ministerie van OS) bestuurd, maar worden er overal veldkantoren opgezet. Omdat het centrum de natuurlijke reflex heeft tot inkrimping van het personeel en tegelijk tot wantrouwen van wat er zich te velde afspeelt, worden de veldkantoren aan stringente controles onderworpen, zodat het personeel vanwege het vele papierwerk de hoofdstad niet meer uitkomen. Het personeelsbestand in het veld krimpt dus, maar in het ministerie blijft het gelijk of dijt uit want de controles moeten gecontroleerd worden. Centraliseren door te decentraliseren. Dit kwam ons zeer bekend voor.
Tegengestelde belangen en de rol van ontwikkelingswerkers
Belangwekkend is ook haar inzicht dat er een verschil is tussen 'gecompliceerde' en 'complexe' ontwikkelingsproblemen. Bij de eerste kan je resultaatgericht, volgens recepten en logframes werken, omdat de uitgangsgegevens ('baseline') en de eindresultaten wel min of meer vast liggen. Maar bij complexe problemen moeten de subjecten zelf proberen de beginsituatie te definiëren, evenals de tussen- en einddoelen, en de daarbij te gebruiken methoden. Er zijn veel te veel interacterende factoren die de ontwikkelingswerker onmogelijk allemaal kan overzien. Hij/zij heeft daarbij op zijn best de fameuze 'katalyserende' rol.
Aan het einde van haar carrière trekt ze de conclusie dat je deze contradicties alleen kan overwinnen door je steeds te bezien vanuit de blik van de ander, en er zo achter te komen dat je eigen goede bedoelingen veelal heel anders, en minder complimenteus worden waargenomen. Als Europeaan blijf je de imperiale ballast houden, hoezeer je ook zelf denkt daarvan verlost te zijn. Op dat inzicht moet je je acties baseren, en dat leidt tot het streven naar kleine stapjes waarin je afziet van 'het betere' om 'het goede' zeker te stellen: 'small wins'. Daarbij moet je inzien dat het lot van de ontwikkelingswerker is om de procesmatige benadering die je in het veld probeert te praktiseren aan je werkgever als resultaatgericht (lees 'logframe-achtig') te verkopen. 'Subversive accomodation' noemt ze dit.
'Reflexieve praktijk' en streven naar sociale rechtvaardigheid
Juist diegenen onder de Boekworcers die beleidsfuncties hebben vervuld was Eyben's boek een feest der herkenning. Ook leidde het tot persoonlijk gewetensonderzoek: vanuit welke persoonlijke en professionele ideologieën werken we eigenlijk. De conclusie was dat het werken vanuit een soort filantropische of empathische motivatie onvoldoende is. Het gaat inderdaad om een streven naar sociale rechtvaardigheid, net als Eyben belijdt. Het verbaasde dan ook dat zij tijdens een bezoek aan Burundi suggereert dat in dit land veel effectiever sociale ontwikkeling wordt bereikt dan in buurland Rwanda.
Ook constateerden wij dat ze geen bevredigend antwoord kon geven op de door haarzelf gestelde vraag wat het vervagen van de grens tussen de ontwikkelde en de ontwikkelings-wereld voor de ontwikkelingspraktijk nu eigenlijk betekent.
Dit boek is pittige kost, maar geeft bij nauwkeurige lezing zijn zeer waardevolle inzichten prijs.
Discussie door: Erik, Gerrit, Karel en Margo
Verslag: Erik van der Sleen
Rosalind Eyben - Internatioanl Aid and the Making of a Better World
(2014, Uitgeverij Routledge)
Het boek is een professionele autobiografie: de schrijfster beschrijft haar levensloop aan de hand van de ideeën die ze heeft ontwikkeld tijdens de verschillende functies die ze vervulde. Afkomstig uit een orthodox communistisch nest studeerde ze antropologie, werd door haar huwelijk ´dependent huisvrouw´ van een neokoloniaal opererende ontwikkelingswerker in een aantal Belgische en Franse ex-koloniën, functioneerde daarna een aantal jaren als consultant voor verschillende multilaterale organisaties, daarna als beleidsmedewerkster bij DfID, en tenslotte als wetenschappelijk medewerkster bij het ODI (Overseas Development Institute).
Kritische reflectie en sociale ontwikkeling
Het centrale thema van haar werk was het propageren en toepassen van sociale ontwikkelingsmethoden, als tegenhanger van louter economische ontwikkeling. Deze carrière beschrijft ze tegen de achtergrond van de evolutie van het ontwikkelingsdenken vanaf het begin van de OS tot heden. Ze gebruikt hiervoor de kritisch-reflexieve methode, die in het kort inhoudt dat je niet alleen ervaringskennis en theorieën gebruikt om de problemen op te lossen die je beroepsmatig tegenkomt, maar dat je je ook telkens rekenschap geeft van het waarom van die keuzen vanuit je persoonlijke levensideologie. Zo kom je tot een professioneel zelfinzicht dat je beschermt tegen de vele valkuilen die zich bij het bedrijven van OS voordoen.
'Weten en niet-weten' contradictie
Omdat Eyben zich met deze reflexieve methode dwingt om uiterst zelfkritisch te zijn, zijn we er getuige van dat ze zich niet geheel van een Engels-imperiale ballast heeft kunnen ontdoen bij het nastreven van sociale ontwikkeling in de vele landen waar ze langer of korter werkzaam is. Dat is één van de aspecten van haar beroepsuitoefening waar er van contradicties sprake is.
Belangwekkender voor ons als ontwikkelingswerkers is de hoofd contradictie die in haar leven speelt: Dat is die van het weten en het niet weten. Ze ziet een gelijkenis tussen haar ouders die het uit idealisme veel te lang met hun geweten op een akkoordje gooiden ten aanzien van de misdaden van Stalin, en haar eigen bedrijven van OS vanuit allerlei gelijkheids-, rechts- en democratiseringsidealen terwijl de institutie van waaruit ze werkt dingen van haar eist die daarmee in tegenspraak zijn. Sterker nog, als ze bij DfID werkt introduceert ze zelf de sociale ontwikkelingsgedachte (rechtenbenadering, emancipatie, participatie) met politiek manipulatieve methoden waar ze zich achteraf voor geneert. Ze heeft er echter wel succes mee want ze krijgt overal in het ministerie mensen geplaatst die haar visie delen.
Als ze velddirecteur DfID-Bolivia is merkt ze van zichzelf dat ze -alweer- veel te veel tegen de macht aankruipt en haar doelgroepen en hun rechten uit het oog aan het verliezen is. Ze gaat zich dan activistischer opstellen -en dat betekent het einde van haar aanstelling.
Van resultaatgericht naar procesgericht en eigenaarschap
Ze is zich haar hele loopbaan sterk bewust van de tegenstelling tussen de steeds toenemende tendens tot resultaatgerichtheid, en het bereiken van werkelijk eigenaarschap. Het centrum van de macht (DfID, het Ministerie voor OS) eist steeds stringentere rekenschap en verantwoording vanuit het veld. De vooraf gestelde resultaten moeten binnen een afzienbare tijdsmarge worden bereikt, anders geldt het als programma mislukt. Als je echter wilt dat je doelgroep werkelijk eigenaar van zijn eigen ontwikkeling is, moet je diens 'proces': levensritme, sociale context, probleemdefinitie, oplossingskeuzen, en methoden respecteren. De gepropageerde 'best practices' zijn dan per definitie een slag in de lucht. En als je, zoals het officiële beleid het wil zien, het eigenaarschap via budgetsteun in handen van het lokale regime legt, loop je kans dat dit regime in de ogen van jouw doelgroepen iedere legitimiteit mist. Die hebben dan reacties als: toen jullie nog projecten deden zagen we jullie nog wel eens in het veld en gebeurde er iets in de dorpen; nu blijven jullie op kantoor in de hoofdstad zitten en geven jullie het geld aan die dieven.
Ze ziet ditzelfde contradictorische proces zich ook afspelen binnen de eigen institutie. Onder het mom van eigenaarschap wordt er niet meer vanuit het centrum (het Ministerie van OS) bestuurd, maar worden er overal veldkantoren opgezet. Omdat het centrum de natuurlijke reflex heeft tot inkrimping van het personeel en tegelijk tot wantrouwen van wat er zich te velde afspeelt, worden de veldkantoren aan stringente controles onderworpen, zodat het personeel vanwege het vele papierwerk de hoofdstad niet meer uitkomen. Het personeelsbestand in het veld krimpt dus, maar in het ministerie blijft het gelijk of dijt uit want de controles moeten gecontroleerd worden. Centraliseren door te decentraliseren. Dit kwam ons zeer bekend voor.
Tegengestelde belangen en de rol van ontwikkelingswerkers
Belangwekkend is ook haar inzicht dat er een verschil is tussen 'gecompliceerde' en 'complexe' ontwikkelingsproblemen. Bij de eerste kan je resultaatgericht, volgens recepten en logframes werken, omdat de uitgangsgegevens ('baseline') en de eindresultaten wel min of meer vast liggen. Maar bij complexe problemen moeten de subjecten zelf proberen de beginsituatie te definiëren, evenals de tussen- en einddoelen, en de daarbij te gebruiken methoden. Er zijn veel te veel interacterende factoren die de ontwikkelingswerker onmogelijk allemaal kan overzien. Hij/zij heeft daarbij op zijn best de fameuze 'katalyserende' rol.
Aan het einde van haar carrière trekt ze de conclusie dat je deze contradicties alleen kan overwinnen door je steeds te bezien vanuit de blik van de ander, en er zo achter te komen dat je eigen goede bedoelingen veelal heel anders, en minder complimenteus worden waargenomen. Als Europeaan blijf je de imperiale ballast houden, hoezeer je ook zelf denkt daarvan verlost te zijn. Op dat inzicht moet je je acties baseren, en dat leidt tot het streven naar kleine stapjes waarin je afziet van 'het betere' om 'het goede' zeker te stellen: 'small wins'. Daarbij moet je inzien dat het lot van de ontwikkelingswerker is om de procesmatige benadering die je in het veld probeert te praktiseren aan je werkgever als resultaatgericht (lees 'logframe-achtig') te verkopen. 'Subversive accomodation' noemt ze dit.
'Reflexieve praktijk' en streven naar sociale rechtvaardigheid
Juist diegenen onder de Boekworcers die beleidsfuncties hebben vervuld was Eyben's boek een feest der herkenning. Ook leidde het tot persoonlijk gewetensonderzoek: vanuit welke persoonlijke en professionele ideologieën werken we eigenlijk. De conclusie was dat het werken vanuit een soort filantropische of empathische motivatie onvoldoende is. Het gaat inderdaad om een streven naar sociale rechtvaardigheid, net als Eyben belijdt. Het verbaasde dan ook dat zij tijdens een bezoek aan Burundi suggereert dat in dit land veel effectiever sociale ontwikkeling wordt bereikt dan in buurland Rwanda.
Ook constateerden wij dat ze geen bevredigend antwoord kon geven op de door haarzelf gestelde vraag wat het vervagen van de grens tussen de ontwikkelde en de ontwikkelings-wereld voor de ontwikkelingspraktijk nu eigenlijk betekent.
Dit boek is pittige kost, maar geeft bij nauwkeurige lezing zijn zeer waardevolle inzichten prijs.
Discussie door: Erik, Gerrit, Karel en Margo
Verslag: Erik van der Sleen
International Aid and the Making of a Better World - boekbespreking
Dit boek is een persoonlijk verslag van de ervaringen van een ontwikkelingsdeskundige en tegelijk een ernstige poging om te zoeken
naar wat de kern kan zijn van ontwikkelingswerk. Speelt ontwikkelingssamenwerking een rol in het beter maken van de wereld? Het blijft een vraag. De verdienste van de auteur bestaat erin die vraag langs allerlei kanten te onderzoeken, inclusief haar persoonlijk verhaal.
uitgeverij: Routledge (2014) ISBN 9780415656733
De auteur en haar achtergrond
Eyben komt uit een Marxistisch gezin in Engeland. Haar ouders verdedigden het communisme, maar op school hoorde zij een ander geluid, dat communist zijn verkeerd was. Daaruit is haar ambivalentie gegroeid ten aan zien van doctrines en politieke systemen. Toen de muur van Berlijn viel bleek een heel andere realiteit dan dat waarvoor haar ouders hadden gestreden.
Zij studeerde af in antropologie. Haar eerste kennismaking met de ontwikkelingswereld had plaats in de vorm van veldwerk in Burundi, een scriptie over Hutus en Tutsi’s. Eyben is eigenlijk vrij laat uit het comfort van een koloniaal of post-koloniaal leventje gestapt: zij verbleef zij als echtgenote in Congo, Benin, Sudan. Dit is haar soms op enigszins arrogante manier geformuleerde boodschap: dat we goed moeten nadenken over wat en hoe we bezig zijn: “I am still struggling to understand my own motives and why for so long I have wanted to do good somewhere else than at home” (pag 161).
Later kreeg ze een baan in het Britse ministerie voor OS. Daar werkte zij zich op tot het hoofd van de afdeling Sociale Ontwikkeling. Na een verblijf in Bolivia begon tenslotte een loopbaan van onderzoek en onderwijs in ontwikkelingsvraagstukken.
Van bouwen, naar armoedebestrijding...
Haar boek is een verslag van haar zoektochten in die landen en ook van de veelheid van theorieën en paradigma ’s waarmee de auteur in de “ontwikkelingswereld” te maken had. Zij vertelt hoe ontwikkelingssamenwerking eerst het domein was van ingenieurs en technici die in arme landen wegen en scholen bouwden. Toen kwamen de economen die nadachten over armoede en rijkdom. Hoe kom je weg uit armoede? Armoedereductie werd de grote slogan en langdurig de modeterm bij uitstek, van de Wereldbank tot de kleine NGO.
Eyben beschrijft met Britse humor hoe zij zich onttrok uit het “economisme” en een afdeling sociale zaken hielp op richten in DFID. Daar moest zij zich verantwoorden met meetbare eenheden, met gedegen onderzoeksmethoden. Het heeft lang geduurd eer de “chief social adviser” op gelijke voet stond met de “chief economist” (pag.91).
... naar sociale rechtvaardigheid
Het uiteindelijke doel van ontwikkelingssamenwerking, schrijft zij, is niet alleen armoede verminderen maar ook positief bijdragen aan sociale rechtvaardigheid in de wereld. Auteurs als Bob Deacon en anderen hielpen haar om concepten van sociale rechtvaardigheid hard te maken (pag 103). Sociale rechtvaardigheid is een veel meer diepgaand proces dan het inbrengen van sociaal dienstbetoon in een samenleving.
Politieke en historische context
Zo komt zij langs een hele omweg, na de val van de muur van Berlijn en van de Sovjet unie, toch weer terecht bij de idealen van haar ouders. Al hadden zij zich grondig vergist in hun politieke keuze, toch was hun drijfveer voor haar betekenisvol. Tegelijk hielp dit hele complexe proces van diepgaande economisch-politieke veranderingen haar om de relativiteit van ideologie te zien en voortdurend te blijven zoeken in “nadenkende praktijk” (vandaar de ondertitel van het boek).
Een van haar inzichten heeft betrekking op het belang van geschiedenis en machtsuitoefening. Wie geen rekening wil houden met de koloniale voorgeschiedenis enerzijds, met machtsmisbruik anderzijds, kan moeilijk begrijpen wat er in een aantal landen echt aan de hand is. Een pakkende passage in het boek is haar onverwacht snelle vertrek uit een receptie bij de Wereldbank vertegenwoordiger in Bolivia. Plots wordt zij overmand door schaamte over de manier waarop expats en ontwikkelingsexperten gezellig champagne drinken met elkaar. Zij heeft het bepaald moeilijk met vergaderingen over armoedereductie terwijl buiten op straat de mijnwerkers hard demonstreren tegen de regering en uiteen geslagen worden.
Op het einde van het boek komt zij terug in Burundi- in 2012 of daarrond. Zij is vreemd genoeg enthousiast over de vrijheid aldaar. Burundi is een democratie “favourably comparing with the authoritarian regime in neighbouring Rwanda”, dat schrijft ze op pag 171. Net terug uit Burundi en Rwanda kan ik zelf helaas volstrekt niet meegaan met deze analyse. Eyben vergist zich hier deerlijk, denk ik, na wat ik daar gezien en meegemaakt heb. Maar laat ik ook op mijn beurt voorzichtig zijn.
Inzicht, analyse en reflexieve praktijk
Reflexieve praktijk, daar komt ze op uit. Dat is wat we nodig hebben, meer dan dat kunnen wij als spelers in het spel van de internationale samenwerking eigenlijk niet doen. In het slothoofdstuk komt de vraag over de mogelijkheid van betere wereld aan bod. Dat kan als we maar genoeg inzicht hebben in onze eigen motieven en in de eerste plaats ons zelf begrijpen. Een wijze les van dit boek, een verademing in de veelheid van meestal kurkdroge onpersoonlijke analyses omtrent ontwikkelingsvraagstukken.
Boekbespreking - Karel van Hoestenberghe, december 2016
International Aid and the making of a better World - Reflexive Practice
auteur: Rosalind Eybenuitgeverij: Routledge (2014) ISBN 9780415656733
De auteur en haar achtergrond
Eyben komt uit een Marxistisch gezin in Engeland. Haar ouders verdedigden het communisme, maar op school hoorde zij een ander geluid, dat communist zijn verkeerd was. Daaruit is haar ambivalentie gegroeid ten aan zien van doctrines en politieke systemen. Toen de muur van Berlijn viel bleek een heel andere realiteit dan dat waarvoor haar ouders hadden gestreden.
Zij studeerde af in antropologie. Haar eerste kennismaking met de ontwikkelingswereld had plaats in de vorm van veldwerk in Burundi, een scriptie over Hutus en Tutsi’s. Eyben is eigenlijk vrij laat uit het comfort van een koloniaal of post-koloniaal leventje gestapt: zij verbleef zij als echtgenote in Congo, Benin, Sudan. Dit is haar soms op enigszins arrogante manier geformuleerde boodschap: dat we goed moeten nadenken over wat en hoe we bezig zijn: “I am still struggling to understand my own motives and why for so long I have wanted to do good somewhere else than at home” (pag 161).
Later kreeg ze een baan in het Britse ministerie voor OS. Daar werkte zij zich op tot het hoofd van de afdeling Sociale Ontwikkeling. Na een verblijf in Bolivia begon tenslotte een loopbaan van onderzoek en onderwijs in ontwikkelingsvraagstukken.
Van bouwen, naar armoedebestrijding...
Haar boek is een verslag van haar zoektochten in die landen en ook van de veelheid van theorieën en paradigma ’s waarmee de auteur in de “ontwikkelingswereld” te maken had. Zij vertelt hoe ontwikkelingssamenwerking eerst het domein was van ingenieurs en technici die in arme landen wegen en scholen bouwden. Toen kwamen de economen die nadachten over armoede en rijkdom. Hoe kom je weg uit armoede? Armoedereductie werd de grote slogan en langdurig de modeterm bij uitstek, van de Wereldbank tot de kleine NGO.
Eyben beschrijft met Britse humor hoe zij zich onttrok uit het “economisme” en een afdeling sociale zaken hielp op richten in DFID. Daar moest zij zich verantwoorden met meetbare eenheden, met gedegen onderzoeksmethoden. Het heeft lang geduurd eer de “chief social adviser” op gelijke voet stond met de “chief economist” (pag.91).
... naar sociale rechtvaardigheid
Het uiteindelijke doel van ontwikkelingssamenwerking, schrijft zij, is niet alleen armoede verminderen maar ook positief bijdragen aan sociale rechtvaardigheid in de wereld. Auteurs als Bob Deacon en anderen hielpen haar om concepten van sociale rechtvaardigheid hard te maken (pag 103). Sociale rechtvaardigheid is een veel meer diepgaand proces dan het inbrengen van sociaal dienstbetoon in een samenleving.
Politieke en historische context
Zo komt zij langs een hele omweg, na de val van de muur van Berlijn en van de Sovjet unie, toch weer terecht bij de idealen van haar ouders. Al hadden zij zich grondig vergist in hun politieke keuze, toch was hun drijfveer voor haar betekenisvol. Tegelijk hielp dit hele complexe proces van diepgaande economisch-politieke veranderingen haar om de relativiteit van ideologie te zien en voortdurend te blijven zoeken in “nadenkende praktijk” (vandaar de ondertitel van het boek).
Een van haar inzichten heeft betrekking op het belang van geschiedenis en machtsuitoefening. Wie geen rekening wil houden met de koloniale voorgeschiedenis enerzijds, met machtsmisbruik anderzijds, kan moeilijk begrijpen wat er in een aantal landen echt aan de hand is. Een pakkende passage in het boek is haar onverwacht snelle vertrek uit een receptie bij de Wereldbank vertegenwoordiger in Bolivia. Plots wordt zij overmand door schaamte over de manier waarop expats en ontwikkelingsexperten gezellig champagne drinken met elkaar. Zij heeft het bepaald moeilijk met vergaderingen over armoedereductie terwijl buiten op straat de mijnwerkers hard demonstreren tegen de regering en uiteen geslagen worden.
Op het einde van het boek komt zij terug in Burundi- in 2012 of daarrond. Zij is vreemd genoeg enthousiast over de vrijheid aldaar. Burundi is een democratie “favourably comparing with the authoritarian regime in neighbouring Rwanda”, dat schrijft ze op pag 171. Net terug uit Burundi en Rwanda kan ik zelf helaas volstrekt niet meegaan met deze analyse. Eyben vergist zich hier deerlijk, denk ik, na wat ik daar gezien en meegemaakt heb. Maar laat ik ook op mijn beurt voorzichtig zijn.
Inzicht, analyse en reflexieve praktijk
Reflexieve praktijk, daar komt ze op uit. Dat is wat we nodig hebben, meer dan dat kunnen wij als spelers in het spel van de internationale samenwerking eigenlijk niet doen. In het slothoofdstuk komt de vraag over de mogelijkheid van betere wereld aan bod. Dat kan als we maar genoeg inzicht hebben in onze eigen motieven en in de eerste plaats ons zelf begrijpen. Een wijze les van dit boek, een verademing in de veelheid van meestal kurkdroge onpersoonlijke analyses omtrent ontwikkelingsvraagstukken.
Boekbespreking - Karel van Hoestenberghe, december 2016
Abonneren op:
Posts (Atom)